Atte Jongstra, De heldeninspecteur
Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 2010

424 pagina´s
ISBN 978-90-295-7221-7
€ 24,95

Sprankelend, is de kwalificatie die de flaptekst aan De heldeninspecteur meegeeft, maar dat is toch een al te lichtvoetige betiteling voor het bedrukkende verhaal dat Jongstra ons vertelt.
Dat verhaal heeft hij in vier stukken opgesplitst, en gaat over een zekere Junius die uit Parijs in Brussel aankomt. In de Franse hoofdstad is de revolutie die op dat moment plaatsvond geheel aan hem voorbij gegaan, omdat hij zijn tijd in bed met een vrouw doorbracht. Getuige van de onrust en de dreigende opstand in het zuidelijk deel der Nederlanden besluit hij ervoor te zorgen dit moment in de geschiedenis wel degelijk bewust mee te maken.

Het eerste deel van de roman beslaat ruim 150 pagina’s, en omvat het jaar dat voorafgaat aan de tiendaagse veldtocht in 1831. Junius jojoot tussen Vlaanderen en Noord-Brabant. De opstand van de Belgen wordt vooralsnog door koning Willem als ongevaarlijk bestempeld. Als de revolte zich echter over België verspreidt, is ingrijpen onvermijdelijk. De koning stuurt zijn leger, met de prinsen Willem en Frederik aan het hoofd, eropaf.

Al snel in dit eerste deel wordt de teneur van de roman duidelijk: het is meer een verslag dan een verhaal dat je in zijn verbeelding meevoert.  Een historische roman moet natuurlijk goed gedocumenteerd zijn, maar als het boek al te minutieus daarvan getuigt, kan het zich tegen het verhaal keren. Junius is en blijft een vlak personage, een waarnemer, zonder dat er van veel ontwikkeling in zijn karakter sprake is. Namen, plaatsen en getallen stapelen zich op. Om de sfeer van vervlogen tijden op te roepen, bedient Jongstra zich van een bijzonder soort proza. Een vleugje Ferron, een snufje Brakman, en een handvol Rosenboom vermengd met Jongstra eigen stilistische kwaliteiten, leiden tot bloemrijk maar anachronistisch taalgebruik.

Door een toevallige samenloop van omstandigheden wordt Junius door Frederik benoemd tot heldeninspecteur. De functie houdt in dat hij vastlegt wie van de soldaten zich heldhaftig gedraagt, en daar verslag van doet aan de prinsen. Een uitgelezen kans voor Junius zich in het hart van de strijd op te houden, en zelfs een rol van betekenis te spelen.

Het tweede deel beschrijft de tiendaagse veldtocht. Ook nu een relaas dat bol staat van namen en rugnummers, maar waarin Junius zowel letterlijk als figuurlijk buiten schot blijft. Om Junius heen explodeert het geweld. Hersenen spatten in het rond, darmen puilen uit buikwanden, benen en armen worden afgerukt. Junius wordt er niet koud of warm van, en wij als lezer eigenlijk ook niet.

Het derde en vierde deel vormen een korte afronding van het geheel. Om Junius toch nog enige persoonlijkheid mee te geven, lijkt het, vertelt Jongstra in de laatste vijftig bladzijden hoe het Junius na de veldtocht is vergaan. Hij is getrouwd, verliest zijn vrouw als gevolg van de halsstarrigheid van de prinsen die van geen opgeven weten, en eindigt als een soort eenzame cowboy die in de verte verdwijnt.

Ergens aan het eind schrijft Jongstra over Junius: ‘Hij stond erbij en keek ernaar.’ Die afstandelijkheid ligt ook voor de lezer op de loer. Dat er op het verhaal nog een toegift van ruim honderd pagina’s volgt, met prenten en warrige voetnoten, illustreert de overcompleetheid van deze historie.

Rien Broere

 

Terug

T-Hdesign | Copyright Rien Broere All rights reserved. Home - Contact