Fragment 'De oversteek'

Fragment uit het jeugdboek De oversteek (Tijdreis 5) (Malmberg, Den Bosch, 2000) (pag. 34 - 36)


ZEEZIEK

1749, 4 mei

Lieve M.A.,
Ik heb je een paar dagen niet kunnen schrijven, want ik ben zo ziek geweest dat ik er groen en geel van zag. In mijn arme maag golfde het al net zo erg als op zee. Een paar dagen heb ik me zo beroerd gevoeld dat het me niets had kunnen schelen als de hele Dolphijn met man en muis was vergaan. Aan eten of drinken moest ik niet eens denken. Eigenlijk dacht ik helemaal nergens meer aan, zelfs niet aan ons huis in Rotterdam.
Ik heb kennisgemaakt met de macht van het water: de zee heeft mij binnenstebuiten gekeerd!
De Dolphijn is een spiegelschip, vertelde vader. Het heet zo vanwege de fantastisch versierde achterkant, die 'spiegel' wordt genoemd.
Wij wonen op het achterste deel van het schip. Alles wat zich voor de grote mast in het midden bevindt, is verboden gebied voor ons. De kapitein is ons dat zelf komen vertellen. Ik denk dat hij niet wil dat we te dicht bij de gewone zeelui komen. Die stinken, zegt hij. En ze zijn dom en soms een beetje gevaarlijk.
Hij wil ons alleeen maar bang maken, denk ik.
Het schip is bijna vijftig meter lang. Denk je eens in: dat is meer dan honderd passen! Onze hutten liggen vlak onder het kampanjedek. Dat is helemaal achteraan. Een vreemd idee, dat je slaapt met een hok vol kippen en een paar varkens zo vlak boven je hoofd. Die beesten zitten opgesloten, achter op het kampanjedek. Ze zullen, voor we de Oost hebben bereikt, in gebraden stukjes op ons bord hebben gelegen.
Helemaal onder in het schip, diep onder onze hutten, ligt de kruitkamer. Daar is de konstabel de baas. Ja, lieve M.A., je leest het goed, we hebben kanonnen aan boord. Laten we hopen dat we die tijdens de reis niet nodig hebben!
De andere dekken en het ruim zijn dus verboden terrein, zoals ik je al zei. Voorbij de grote mast mag ik niet.
Wat denk je, zal ik daar dan maar eens snel een kijkje gaan nemen...?


Vroeg in de ochtend van de 30ste april 1749, toen de wind uit de goede hoek waaide, had De Dolphijn, als eerste van een konvooi van vijf schepen, het anker gelicht en de trossen losgegooid. Onder klein zeil was het schip de haven van Rotterdam uitgevaren.
Eenmaal buitengaats werden de zeilen klapperend gehesen, waarna de wind ze bol blies en de boeg van het schip steeds sneller de golven kliefde.
De zee was een grijze vlakte waarop de zon zilverwitte vlekken tekende. Voor doorgewinterde zeelui was de deining te verwaarlozen, maar al snel na het vertrek voelde Emma haar maag opspelen. Het begon als een lichte misselijkheid, maar nog geen kwartier later was ze zo beroerd dat ze wilde dat ze dood was.
Een paar dagen kwam er van alles uit haar mond, maar verstaanbare woorden waren daar nauwelijks bij. Ze beperkte zich tot dierlijk gekreun en kolkende keelgeluiden.
Zo onverwacht als hij gekomen was, ging de storm in Emma's maag ook weer liggen. Ze krabbelde overeind, wist een paar slokken water binnen te houden en stilde haar eerste honger met scheepsbeschuit.
Toen ze weer helemaal de oude was, had ze Rotterdam letterlijk en figuurlijk mijlenver achter zich gelaten.

Terug

T-Hdesign | Copyright Rien Broere All rights reserved. Home - Contact