Fragment 'Een domme zet'
INBREKERS
Mevrouw Vogel schiet wakker. Er is alleen maar donker om haar heen. De slaapkamer is tot in de verste hoeken gevuld met nacht. Toch heeft ze haar ogen wijdopen. Dan kan ze beter luisteren.
Ze is wakker geschrokken van een geluid. Geluid dat niet in haar droom thuishoorde.
En nu hoort ze het weer. Een zacht gestommel, een ver gekraak.
Mevrouw Vogel draait zich op haar andere zij. Aan die kant slaapt haar man. Hij ligt heel diep onder het dekbed weggedoken. Ze moet zoeken naar zijn hoofd.
'Frits,' fluistert ze, tegen iets waarvan ze vermoedt dat het zijn oor is. 'Frits! Inbrekers!'
'Sjoene poef,' zucht meneer Vogel in zijn slaap. Hij knort even en zijn tanden knarsen. Hij kauwt op zijn droom.
De vuist van mevrouw Vogel stompt zachtjes tegen de bult onder het dekbed.
'Wakker worden,' gromt ze. 'We hebben inbrekers!'
'Mooi zo,' murmelt haar man. 'Doe ze de groeten.'
Mevrouw Vogel slaakt een diepe zucht. Ze wil net aan de schouder van haar man gaan sjorren. Maar dat hoeft al niet meer. Meneer Vogel vliegt overeind.
'Inbrekers?' piept hij. 'Echt waar?'
'Luister maar,' fluistert zijn vrouw.
Roerloos zitten de Vogels rechtop in hun bed. Ze luisteren naar de stilte. De stilte is zo groot als het hele huis.
'Ik hoor niks,' zegt meneer Vogel na een tijdje. 'Je hebt het gedroomd.'
'Niks ervan,' zegt mevrouw Vogel. 'Ik hoorde echt iemand. We moeten de politie bellen.'
'Wacht nou even,' zegt meneer Vogel. Hij luistert nog eens goed. Het enige dat hij hoort is het suizen van de stilte. 'Ik ga wel even kijken.'
Hij stapt het bed uit en loopt naar de deur.
'Wacht,' zegt mevrouw Vogel. 'Ik ga met je mee.'
Ze blijft niet graag alleen in bed achter. Alsof ze bang is dat ze zelf gestolen zou kunnen worden.
Vlak achter elkaar schuifelen ze door de hal van hun grote huis. Er zijn wel zes deuren om uit te kiezen.
Meneer Vogel vindt het maar een vreemd idee, dat hij rondsluipt in zijn eigen huis. Hij wordt er een beetje giechelig van.
'Welke deur?' vraagt hij zacht. 'Jij mag het zeggen. Het is jouw inbreker.'
Mevrouw Vogel zegt niets. Ze trekt aan de mouw van haar mans pyjamajasje. Haar andere hand wijst naar de onderkant van een van de deuren. Dan bedenkt ze dat haar man misschien niet ziet waarheen ze wijst.
'Frits, kijk dan,' zegt ze. 'De kamerdeur. Er brandt licht. Er is iemand binnen...'
'Wat moet dat daar!'
Met veel bombarie stuift meneer Vogel de kamer binnen.
Mevrouw Vogel blijft in de hal staan. Ze hoort haar man de kamer binnenstormen. Ze hoort hem roepen. En vervolgens wordt het stil. Geen stemmen te horen. Geen lawaai van een worsteling op leven en dood. Stilte.
En dan opeens de lach van haar man.
'Kom maar binnen,' roept hij naar haar. 'Ik heb de dief al te pakken.'
Schoorvoetend gaat mevrouw Vogel naar binnen. De kamer baadt in helder lamplicht. Er hangen slingers en vlaggetjes aan het plafond. De kasten zijn versierd met veelkleurige trossen ballonnen.
Meneer Vogel staat voorin de kamer. Hij heeft zijn arm om de schouder van zijn zoontje Stefan geslagen.
'Ik heb hem,' zegt meneer Vogel. Hij drukt Stefan stevig tegen zich aan. 'Onze dief. Een inbreker in pyjama.'
'Stefan,' zucht mevrouw Vogel opgelucht. 'Wat doe jij hier in het holst van de nacht?'
'Ik kon niet meer slapen,' zegt Stefan. 'Ik moest alsmaar aan mijn verjaardag denken. En toen wou ik alvast gaan kijken of mijn cadeau er al was. Ik kwam kijken of mijn nieuwe fiets er al stond.'
Terug |